Coos Huijsen

Koningin Wilhelmina in het ‘verhaal van Oranje’

Coos Huijsen hield deze toespraak op het ‘Symposium Koningin Wilhelmina’, ter gelegenheid van de herdenking van de vijftigste sterfdag van de vorstin op 27-11-2012 in Paleis Het Loo:

//

Mijn recente boek en dissertatie Nederland en het verhaal van Oranje gaat over de betekenis van Oranje voor het Nederlandse natiebesef. Juist wat dit onderwerp betreft, neemt koningin Wilhelmina onder de Oranjevorsten een unieke plaats in. Dit komt door haar sterke persoonlijkheid, haar bijzondere vereenzelviging met het ‘verhaal van Oranje’, door de kans die de oorlog haar bood en natuurlijk door de manier waarop ze deze kans benutte.

Voor ik echter terugkom op koningin Wilhelmina, wil ik de achterliggende gedachte beknopt toelichten. Mijn uitgangspunt is dat in een democratie de cultuurhistorische context zeer wezenlijk is omdat deze, met verwijzing naar het verleden en naar waarden waaraan de natie is gehecht, het democratische vocabulaire levert, dat wil zeggen de taal waarop men elkaar kan aanspreken. Vooral verhalen gebaseerd op een gedeelde geschiedenis behoren tot de cultuurhistorische context van een natie en zijn in dit opzicht relevant.

Volgens de Franse filosoof Paul Ricoeur (1913-2005) zijn verhalen essentieel voor de menselijke identiteit. Ze bieden zin en samenhang aan het bestaan van individu en gemeenschap. Hij schetst de mens als een verhalend wezen en om de mens te begrijpen, zullen we daarom verhalen, mythen en symbolen serieus moeten nemen.

Eerder wees de Franse wetenschapper Ernest Renan in een rede die hij in 1882 hield op de Sorbonne, onder de titel Qu’est-ce qu’une nation?, op het belang voor de natie van verhalen die zijn gebaseerd op een gedeelde geschiedenis. Doordat ze herinneren aan gemeenschappelijk gedragen leed en aan gezamenlijke vreugden, smeden ze een onderlinge band. Verhalen over heldendaden uit het verleden waarbij waarden in het geding waren waaraan de natie is gehecht, kunnen zo nationale inspiratie bieden.

Zoals Frankrijk het verhaal heeft over de Franse Revolutie en de Verenigde Staten over de Amerikaanse Revolutie, beschikt Nederland over het ‘verhaal van Oranje’.  Het epos van een Opstand tegen Spanje; een vrijheidstrijd die tachtig jaar duurde. Een verhaal waarin de natie zich herkende en dat generaties inspireerde. Renan spreekt in dit verband van Nederland, dat zich door een daad van ‘heldhaftige vastberadenheid’ zelf geschapen heeft en daarbij een ‘innig huwelijk’ is aangegaan met het Huis van Oranje.

Hiermee zijn we aangekomen bij het specifieke karakter van het‘verhaal van Oranje’. Met dit verhaal bedoel ik de verwevenheid van het Oranjehuis met de Nederlandse geschiedenis vanaf de Opstand en in relatie tot vaderlandsliefde en met waarden zoals vrijheid en verdraagzaamheid en eenheid in verscheidenheid; een verwevenheid die ook terugkomt in tal van culturele uitingen. De Opstand en Oranjes gedachtegoed zie ik daarbij, [in de lijn van historici als J.W. Berkelbach van der Sprenkel, G.W. Kernkamp en J. Presser] als een eerste, vroege aanzet tot democratie en mondig burgerschap. Tweehonderd jaar voor genoemde roemruchte Amerikaanse en Franse Revoluties.

Hoewel dit ‘verhaal van Oranje’ – of deze Oranjemythe – kan worden gerekend tot het culturele erfgoed van Nederland, was de duiding ervan door de onderscheiden bevolkingsgroepen verschillend en aan verandering onderhevig. Tijdens de Republiek bleef Oranje een partijkleur om pas bij invoering van het Oranjekoningschap de  nationale kleur te worden. Vanaf het begin was er een religieuze en een meer seculiere duiding. Groen van Prinsterers orthodox-protestantse interpretatie gaf in de 19e eeuw aan het drievoudige snoer van God, Nederland en Oranje een theologische  onderbouwing, die bijna een eeuw stand zou houden. Voor liberalen stond Oranje voor vrijheid in staatkundige zin en voor verdraagzaamheid, een aspect dat ook minderheidsgroepen waardeerden. Enigszins ambivalent bleef de houding van de katholieken tot het ‘verhaal van Oranje’. Tijdens de Republiek was Oranje enerzijds de afvallige vazal geweest, maar anderzijds waardeerden ze Oranjes tolerantie en de Oranjekoningen regeerden ook voor de katholieken bij de ‘gratie Gods’. Zo rond 1900 ondervond het Oranjepatriottisme natiebreed weerklank. Alleen de socialisten hadden er nog geen boodschap aan. Vermeldenswaard is wel dat Oranje van oudsher bijzonder populair was bij het gewone volk; dit zou ik het populistische aspect van het orangisme of Oranjepatriottisme willen noemen. Hiermee hadden – in elk geval tot en met koningin Wilhelmina, ook de Oranjevorsten feeling.

Verhalen kennen hoorders en vertolkers, soms wisselen deze rollen en ook kan het gebeuren dat personen of zelfs een heel geslacht een mythe belichamen, zoals de Oranjedynastie en zeer in het bijzonder koningin Wilhelmina. Haar moeder, koningin Emma, gaf haar een uitgesproken nationaal getoonzette opvoeding. De liberale professor P.J. Blok verzorgde haar lessen in de vaderlandse geschiedenis in deze geest. De Opstand tegen Spanje was een heldenstrijd en Oranje kreeg daarbij alle eer. Wilhelmina was al jong een gretig toehoorder.

Later, toen koningin Wilhelmina kennis had genomen van Groen van Prinsterers christelijk-nationale visie op de vaderlandse geschiedenis, ontdekte zij dat deze interpretatie van het ‘verhaal van Oranje’ haar veel meer aansprak. De overtuiging dat Gods hand de geschiedenis van Nederland en Oranje leidde, zou verder bepalend zijn voor haar mensbeeld en wereldbeschouwing inclusief haar kijk op haar koningschap, dat hierdoor toch eigenlijk een ‘christelijk-nationaal koningschap’ was. Zoals ook spreekt uit haar inleiding op Eenzaam maar niet alleen, dat ze schreef in haar levensavond op Het Loo.

De band tussen Nederland en Oranje was voor haar uitermate reëel. Als Oranjevorstin zag ze zich als leider van het Nederlandse volk – eigenlijk moesten haar ministers hier liever niet tussenkomen – en in haar toespraken toonde ze zich van begin af aan vertolkster van het ‘verhaal van Oranje’. Dit verhaal bood haar een taal waarin ze de Nederlanders kon aanspreken en hiervan zou ze meermalen gebruik maken.

Renan rekent een verhaal gebaseerd op een gedeeld verleden tot het ‘maatschappelijke kapitaal’ en sociologen zoals Durkheim en Malinowsky onderstrepen de sociale functie ervan. Ik ben op grond daarvan nagegaan of dit maatschappelijke nut voor het ‘verhaal van Oranje’ aantoonbaar is, en dan vooral in de jaren dertig en tijdens de Tweede Wereldoorlog toen de Nederlandse natie in een diepe crisis verkeerde.

Behalve dat Oranje in het Nederland van het interbellum, dat steeds verder verzuilde, al het nationale trefpunt bij uitstek was, nam vooral in de jaren 1930 de populariteit ervan enorm toe. Dit had te maken met politieke en maatschappelijke ontwikkelingen en met gebeurtenissen binnen het Oranjehuis. Tijdens de crisisjaren – toen de dreiging van totalitaire stromingen zoals fascisme, nationaalsocialisme en communisme toenam – deed zich de behoefte aan nationale eenheid en inspiratie door een gedeeld verleden zeer krachtig gelden.

Zo werd in 1933 het vierhonderdste geboortejaar van Willem van Oranje groots gevierd. Historici van diverse herkomst, die elkaar voorheen bestreden vanwege hun verschillen in opvatting over de Opstand en de rol van Oranje, trachtten elkaar nu te vinden. Hierbij bleek men bereid de historische feitelijkheid enigszins ondergeschikt te maken aan de symboolfunctie van Oranje. Of, zoals Renan voorstelde in zijn beroemde rede, ter wille van de nationale eenheid was men bereid desnoods een en ander uit het verleden te vergeten. Kennelijk was men er gezamenlijk op gericht uit de Oranjemythe een modern – wat we tegenwoordig zouden noemen – mission statement te destilleren dat natiebreed weerklank zou vinden. Dit gelukte. Het gevolg hiervan was dat Oranje na het jubileum in ruime kring werd ervaren als antitotalitair symbool van nationale eenheid.

Deze tendens werd nog versterkt doordat behalve de herdenking in 1933 van Willem van Oranje en het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in diezelfde periode tal van andere gebeurtenissen rond het Oranjehuis plaatsvonden. Zo zouden  een jaar later prins Hendrik en koningin-moeder Emma overlijden, vonden enige jaren later de verloving en het huwelijk plaats van prinses Juliana met prins Bernhard en vervolgens de geboorten van de prinsesjes Beatrix en Irene. Het natiebesef rond Oranje werd hierdoor geritualiseerd en de verschillende maatschappelijke, politieke en religieuze organisaties konden hier niet omheen. De Oranjedynastie stond herhaaldelijk in het middelpunt van de belangstelling. Verwijzingen naar de band tussen Nederland en Oranje en daarmee naar het ‘verhaal van Oranje’ waren legio. Het verzuilde Nederland had hiermee een overduidelijk centrum. Ook de sociaaldemocraten gingen geleidelijk om. Alleen de NSB’ers vielen erbuiten. Zij uitten zich Oranjegezind, maar wisten niet de Oranjetoon te treffen omdat hun opvattingen botsten met de vrijheidsgedachte, die essentieel is in het ‘verhaal van Oranje’.

Er was in die donkere tijd van crisis en toenemende oorlogsdreiging behoefte aan sterke persoonlijkheden met visie, dat wil zeggen met een duidelijk verhaal. Koningin Wilhelmina was zo’n sterke persoonlijkheid en zij had zo’n verhaal. Zij verwees niet alleen al voor de oorlog veelvuldig naar het ‘verhaal van Oranje’, maar het bepaalde haar taakopvatting. Als vanzelfsprekend zag ze zich daardoor ook als de morele leidsvrouwe van haar volk. Een voorbeeld hiervan is haar houding tegenover de Morele Herbewapening. Er waren in die jaren nogal wat mensen die hun hoop richtten op deze opwekkingsbeweging, vooral onder de elites. Wilhelmina voelde zich er eveneens door aangesproken. Op 11 oktober 1938 verscheen er van haar een sympathiebetuiging in de dagbladen in de vorm van een ‘persoonlijk woord’. Zij stelde onder meer, dat begeerte naar vrede, ‘gepaard aan versteviging onzer weermacht’ – deze boodschap vergat ze nooit – nog niet genoeg was en dat deze om duurzaam te zijn, niet kon zonder morele en geestelijke herbewapening. Door het klimaat, de gebeurtenissen en de taakopvatting van de vorstin werd zij al vòòr de Tweede Wereldoorlog ervaren als morele leidsvrouwe en had het ‘verhaal van Oranje’ al een revitalisering ondergaan. Of om met Renan te spreken, toen had het verhaal zich al bewezen als ‘maatschappelijk kapitaal’ ‘van de Nederlanders.

In de periode 1940-1945 manifesteerde dit zich allemaal nog veel duidelijker, de oorlog werd Oranjes ‘finest hour’. Of zoals de historicus Tamse over Wilhelmina’s Londense jaren zei: ‘Het maakte zo’n indruk dat de Oranjemythe (of het ‘verhaal van Oranje’) in die zware jaren een levende werkelijkheid werd.’

De aanvankelijke kritiek van nogal wat achterblijvers op de vlucht van Oranje is bekend. Bekend kan echter ook zijn hoe snel deze kritiek wegebde en vervolgens geheel omsloeg. Al enige weken na de capitulatie, op 29 juni 1940, groeide de verjaardag van prins Bernhard uit tot een manifestatie tègen de Duitsers en vòòr Oranje. De sociaaldemocratische premier Willem Drees zou deze ‘Anjerdag’ kenschetsen als ‘de eerste grote openbare manifestatie van het nationale bewustzijn van het Nederlandse volk onder de bezetting.’

Vanaf de eerste radioboodschap die koningin Wilhelmina voor Radio Oranje uitsprak, was duidelijk in welk perspectief ze haar taak zag. Zij zei onder meer: ‘Het is omdat de stem van Nederland niet moet, niet mag worden gesmoord in deze dagen van verschrikkelijke beproeving van Mijn volk, dat ik het ernstige besluit heb genomen het symbool van Mijn volk, zoals belichaamd in Mijn Persoon en Mijn Regeering, over te brengen naar een plaats, waar het gezag kan blijven uitoefenen als een levende en sprekende kracht.’

Vanuit deze invalshoek heeft Wilhelmina zich via de radio meermalen tot de Nederlanders in bezet gebied gericht. Immer strijdvaardig. Het is opvallend hoezeer het ‘verhaal van Oranje’ voor haar daarbij inspirerend en richtinggevend was. De Wereldoorlog zag ze in het perspectief van de grote vrijheidstrijd die Nederland eerder had gevoerd. Daarmee werd de strijd tegen Duitsland voor haar een reprise van de Tachtigjarige Oorlog en zou ze de Duitse bezetter menigmaal vergelijken met de Spaanse onderdrukker. Zo sprak ze: ‘Gelijk eertijds noch wapengeweld, noch vlammen van den brandstapel […] onze gewetensvrijheid en geloofsvrijheid ooit hebben kunnen uitroeien, zoo houd ik mij overtuigd dat ook […] wij […] zullen herrijzen.’ Op andere momenten herinnerde ze de Nederlanders aan hun geuzenbloed of maakte ze een vergelijking met de tachtigjarige worsteling om gewetensvrijheid.

Het ‘verhaal van Oranje’ kon ook als koninklijk kompas functioneren omdat de Nederlanders dit eveneens herkenden, omdat het om een gedeeld verhaal en daarmee om een gedeelde taal ging. Door de wederzijdse werking kon het functioneren als hèt nationale referentiekader. Vanaf het eerste moment greep bijvoorbeeld ook het verzet terug naar de Tachtigjarige Oorlog. Zo heette het verzetsbericht 1 dat Bernard IJzerdraad al op 15 mei 1940 de wereld instuurde, Geuzenactie. Oranje was het terugkerende symbool van verzet. De krijgsgevangen Nederlandse officieren verbleven in het ‘Oranjehotel’ en de Engelandvaarders werden ontvangen in ‘Oranjehaven’. Onder de bladen van het verzet kom je namen tegen als de Oranjekrant, De Geus, Het Oranjebulletin enz.. De Nederlanders lieten zich moed inspreken via Radio Oranje en bemoedigden elkaar  met de groet OZO: ‘Oranje Zal Overwinnen. Een ultiem voorbeeld van zo’n bemoediging is het verhaal van Pim Boellaard over twaalf ter door veroordeelde Nederlandse jongemannen die voor hun executie bij afspraak tegelijk riepen Leve de koningin!.

Een voorbeeld dat ook anderen dan de koningin in hun publicaties of toespraken verwezen naar het ‘verhaal van Oranje’ gaf de schrijver A. den Doolaard. Voor Radio Oranje hield hij op 16 januari 1943 een toespraak met als titel: ‘De boodschap van den prins van Oranje’, die hij ‘de grootste fakkeldrager onzer vrijheid’ noemde. Hij besloot: ‘Het vorstelijk vertrouwen van den Vader des Vaderlands werd niet beschaamd. Het koninklijk vertrouwen van ’s Lands Moeder zal evenmin beschaamd worden.’ Heel symbolisch gingen hier de eerste en de laatste Oranje in elkaar op.

Het ‘verhaal van Oranje’ was meer dan een inspirerend verhaal. Het fungeerde als rollenspel, waarin het Nederlandse volk en Oranje elkaars pendant waren en daarmee tevens elkaars traditionele verwachtingspatroon vervulden. De Nederlanders konden niet anders dan Wilhelmina’s heldenvolk zijn en Oranje was met Wilhelmina voor de Nederlanders weer het baken dat inspireerde. Waar de koningin als vrouw een geüniformeerde heldenrol toen moeilijk kon vervullen, werd haar schoonzoon, weliswaar een aangetrouwde Oranjeprins, als vanzelfsprekend een Oranjeheld, hiervoor was maar weinig nodig. Geen wonder dat in een rapport van de Wehrmacht uit 1942 de Nederlandse bevolking uitzonderlijk Oranjegezind werd genoemd, méér nog dan voor de oorlog. Na de oorlog sprak grote waardering en genegenheid voor koningin Wilhelmina uit de veelvuldig gehoorde kwalificatie ‘Moeder des Vaderlands’. De Jong moest dan ook concluderen dat geen Oranje ‘ooit in Nederland een zo algemeen vereerde figuur’ is geweest als Wilhelmina sinds 1940 en dat zij deze ‘nationale, bijna mythische figuur’ nog geruime tijd na haar dood is gebleven.

Natuurlijk is er ook kritiek mogelijk op deze vorstin. Het was een ongemakkelijke dame met autoritaire opvattingen. Desondanks vergat ze nooit dat ze in een grote traditie van vrijheid stond. Het parlementaire stelsel was haar bepaald niet direct op het lijf geschreven en ze toonde dan ook weinig respect voor haar ministers en het politieke bedrijf in het algemeen. Maar de kritiek dat Wilhelmina aan de vervolging van de joden voorbij zou zijn gegaan is gelet op de inhoud van haar toespraken hetzij kwaadaardig te noemen, hetzij gebaseerd op een onhistorisch terugprojecteren van de naoorlogse kennis van de Holocaust. Fasseurs recente publicatie laat dan ook geen twijfel in dezen.

De sociaaldemocraat Burger, minister in Londen en aanvankelijk kritisch over de vlucht van Oranje, stelde onder meer van Wilhelmina dat ‘zij geen aarzeling kende ten aanzien van de hoofdlijn van beleid’ […] dààr, zo stelde hij, ligt het moment waarvoor Nederland koningin Wilhelmina niet dankbaar genoeg kan zijn.’ Burger concludeerde dat ‘zij gedragen werd door de kracht der historie’.

Ik zou daaraan toe willen voegen ‘de kracht der historie’ zoals deze tot uitdrukking kwam in de wisselwerking tussen Wilhelmina en het Nederlandse volk op het moment suprême, toen de mythe of het ‘verhaal van Oranje’ opnieuw werd beleefd en beproefd en zich opnieuw bewees. De doorwerking hiervan bleek nog geruime tijd bij de verwerking van de oorlog. Er zal niet gauw een treffender voorbeeld worden gevonden van een gedeeld verhaal dat op het cruciale moment het staatshoofd en de natie zo verenigde en inspireerde. Het zijn deze ervaringen die de basis vormen voor het democratische vocabulaire van een natie en waarvan – hoe geromantiseerd ook – de uiterst succesvolle musical Soldaat van Oranje nog een hedendaagse uiting is.